Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH1307

Datum uitspraak2008-06-10
Datum gepubliceerd2009-01-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.003.281
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nu [appellant] aanvoert dat het bij het door [geïntimeerde] genoemde bedrag van € 700,- à € 800,- ging om een richtprijs als bedoeld in artikel 7: 752 BW en hij zich beroept op de toepasselijkheid van artikel 7: 752 lid 2 BW - waarvan het rechtsgevolg kan zijn dat het hiervoor bedoelde bedrag met niet meer dan 10% mag worden overschreden - ligt het op zijn weg te bewijzen dat [geïntimeerde] voor het door haar genoemde bedrag alle in rechtsoverweging 3.7 genoemde werkzaamheden zou verrichten, met uitzondering van het aanbrengen van een elektrische groep voor de vaatwasser en het frezen van een leiding in de vloer over een lengte van circa 1 meter, en dat de partijen de laatstgenoemde werkzaamheden pas zijn overeengekomen toen [geïntimeerde] al begonnen was.


Uitspraak

10 juni 2008 vijfde civiele kamer zaaknummer 104.003.281 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, procureur: mr. J.M. Bosnak, tegen: 1. de vennootschap onder firma [geïntimeerde sub 1], gevestigd te [vestigingsplaats], 2. [geïntimeerde sub 2], wonende te [woonplaats], 3. [geïntimeerde sub 3], wonende te [woonplaats], geïntimeerden, procureur: mr. L. Paulus. 1 Het verloop van het geding 1.1 Voor het geding in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep tot het tussenarrest van 6 maart 2007 verwijst het hof naar dat tussenarrest. 1.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen het vonnis van 8 november 2006 aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en een aantal nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de kantonrechter van 2 augustus 2006 en 8 november 2006 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, eiseres dan wel eisers in eerste aanleg niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar/hun vorderingen zal afwijzen, een en ander met veroordeling van geïntimeerde(n) in de kosten van beide instanties aan de zijde van [appellant]. 1.3 Bij memorie van antwoord hebben de geïntimeerden (verder ook in vrouwelijk enkelvoud “[geïntimeerde]” te noemen) de grieven bestreden, bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans zijn vorderingen als ongegrond en/of onbewezen zal afwijzen, en de vonnissen van de kantonrechter zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van dit hoger beroep, een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. 1.4 Daarna heeft [geïntimeerde] akte verzocht van het overleggen van een aantal producties en van enkele op schrift gestelde mededelingen, waarop [appellant] bij antwoordakte heeft gereageerd. 1.5 Vervolgens hebben de partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd 2 De vaststaande feiten Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de navolgende feiten vast. 2.1 Op 28 september 2005 heeft [geïntimeerde] onder de vermelding van “Werkzaamheden verricht keuken” aan [appellant] een factuur met het nummer 0509386 gestuurd voor een totaalbedrag van € 3.173,10 inclusief btw. 2.2 Bij brief van 18 oktober 2005 heeft [geïntimeerde] het volgende aan [appellant] meegedeeld: “(…) Zoals U al hebt kunnen vernemen hanteren wij een betalingstermijn van acht dagen. Nu blijkt volgens onze administratie dat factuurnr. 0509386 d.d. 28 september 2005 een bedrag van € 3.173,10 nog steeds open staat. Wij gaan er van uit dat U deze factuur over het hoofd hebt gezien en vragen U dan ook om dit bedrag per direct over te maken. (…)” 2.3 [appellant] heeft een bedrag van € 1.000,- aan [geïntimeerde] betaald. 2.4 Bij brief van 24 december 2005 heeft [appellant] het volgende aan [geïntimeerde] bericht: “(…) Wij hebben uw creditnota nog niet mogen ontvangen. Wij willen u meegeven dat wij lekkage in de keuken gehad hebben. Wij hebben hier een professioneel bedrijf bijgehaald. Een en ander is het gevolg van fouten in uw constructie. Hiervan hebben wij een schriftelijke bevestiging ontvangen. (…)” 2.5 Bij brief van 9 januari 2006 heeft het door [geïntimeerde] ingeschakelde incassobureau [appellant] aangeschreven tot betaling van de restanthoofdsom (€ 2.173,10), vermeerderd met rente en kosten. 2.6 Op deze brief heeft [appellant] als volgt gereageerd: “(…) Wij hebben uw schrijven met bovengenoemd kenmerk ontvangen. Hierin verzoekt u ons het openstaande bedrag aan [geïntimeerde] over te maken. Wij zijn niet voornemens dit bedrag te betalen. In de twee bijgevoegde brieven, die wij aan de heer [geïntimeerde] gezonden hebben, staat onze motivering voldoende vermeld. Wij hebben bijvoorbeeld een offerte van de keukenleverancier voor de inbouw van de keuken. [geïntimeerde] gaf ons een prijs die daar onder lag, maar stuurt vervolgens een factuur die veel hoger is dan het aangegeven bedrag. Uiteraard is het mogelijk dat dingen tegenzitten en derhalve iets meer kosten, maar deze gang van zaken is natuurlijk volstrekt belachelijk en daarom zullen deze kosten ook niet betaald worden. Sterker nog, wij hebben schade geleden door het slecht uitgevoerde werk. Wij kunnen u het telefoonnummer van de loodgieter geven ter bevestiging (of zijn servicerapport). (…)” 2.7 Bij brief van 21 februari 2006 heeft [appellant] als volgt gereageerd op een brief van het incassobureau van 15 februari 2006: “(…) Met de uitleg van de heer [geïntimeerde] zijn wij het niet eens. Hij verwijt mij dat ik appels met peren vergelijk. De prijsopgave die ik ontving van de keukenleverancier was echter wel degelijk een soortgelijke opgave aan de werkzaamheden die de heer [geïntimeerde] had uit te voeren. Ook dat bedrijf zou de leidingen verplaatst en aangelegd hebben en de keuken betegeld hebben. Toen hij opmerkte dat er aanvullende diensten verricht moesten worden, gaf hij daarbij aan dat het “iets duurder zou worden”. In uw brief staat de bewering dat hij gezegd zou hebben dat het “veel duurder zou worden”. Dat is absolute onzin en een grote leugen! Iets duurder noem ik een paar honderd euro (wat ik ook bereid was te betalen en ook betaald heb) en niet het nu in rekening gebrachte bedrag! De reden dat wij [geïntimeerde] niet meer hebben ingeschakeld om zijn eigen fout goed te maken is dat wij geen vertrouwen meer hadden in zijn vakbekwaamheid. De loodgieter die bij de lekkage was geroepen liet namelijk geen spaan heel van de kwaliteit van het geleverde. (…)” 3 De motivering van de beslissing in hoger beroep 3.1 Nu [appellant] noch in de appeldagvaarding noch in de memorie van grieven gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd tegen het vonnis van 2 augustus 2006, zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep van dat vonnis. 3.2 Het hof zal de tegen het vonnis van 8 november 2006 gerichte grieven, die het geschil in volle omvang aan het hof voorleggen, gezamenlijk behandelen. 3.3 [geïntimeerde] heeft aan haar vordering bij de inleidende dagvaarding ten grondslag gelegd dat zij in opdracht en voor rekening van [appellant] werkzaamheden heeft verricht en materialen heeft geleverd, zoals vermeld op haar onder 2.1 genoemde factuur van 28 september 2005, dat zij in mindering op die factuur slechts een bedrag van € 1.000,- van [appellant] heeft ontvangen en dat zij vervolgens een incassobureau heeft ingeschakeld om haar restantvordering te innen. 3.4 De partijen zijn het erover eens dat [geïntimeerde] vóór de aanvang van de werkzaamheden een prijs heeft genoemd (€ 700,- à € 800,-), maar zijn het niet eens over de (omvang en aard van de) werkzaamheden die voor dat bedrag zouden worden verricht. Volgens [geïntimeerde] betrof die prijs alleen het omleggen van enkele leidingen en het aanbrengen van enkele extra elektriciteitsgroepen. Volgens [appellant] betrof die prijs alle uiteindelijk door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden en geleverde materialen, met uitzondering van het aanbrengen van een elektrische groep voor de vaatwasser en het frezen van een leiding in de vloer over een lengte van circa 1 meter, welke werkzaamheden volgens [appellant] zijn overeengekomen toen [geïntimeerde] al was gestart met zijn werkzaamheden. [geïntimeerde] betoogt echter dat [appellant] haar al vóór het begin van de werkzaamheden heeft gezegd dat er meer werkzaamheden dienden te worden verricht. 3.5 Tussen de partijen staat vast dat [geïntimeerde] [appellant] heeft gezegd dat de prijs hoger zou worden - volgens [geïntimeerde] heeft zij gezegd “veel hoger”, volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] alleen gezegd “hoger” - en dat [appellant] niet heeft gevraagd om een nadere kostenraming. 3.6 Het primaire standpunt van [geïntimeerde] komt er op neer dat al vóór de aanvang van de werkzaamheden tussen de partijen overeenstemming bestond over alle door haar te verrichten werkzaamheden en in verband daarmee te leveren materialen en dat de door haar eerder genoemde prijs daarmee was vervallen en dus geen richtprijs (meer) was als bedoeld in artikel 7: 752 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [geïntimeerde] is geen prijs overeengekomen bij het sluiten van de overeenkomst, zodat [appellant] een redelijke prijs verschuldigd is. [geïntimeerde] stelt dat zij het aantal gewerkte uren tegen haar gebruikelijke uurtarief, alsmede de door haar gebruikte materialen heeft gefactureerd. 3.7 Bij de beoordeling van de stellingen van de partijen gaat het hof er van uit dat tussen hen vaststaat dat [geïntimeerde] uiteindelijk de volgende werkzaamheden heeft verricht: het verwijderen van de oude keuken, het plaatsen van een nieuwe keuken conform de als produktie 1 bij de conclusie van antwoord overgelegde tekening, het omleggen van riolering, waterleiding en c.v. leidingen, het aanbrengen van elektravoorzieningen, het verplaatsen van een radiator, het plaatsen van een wand bij het raamkozijn, het betegelen van de keuken en het boren met een diamantboor ten behoeve van de plaatsing van een afzuigkap, alsmede het leveren van de daarvoor benodigde materialen. 3.8 Nu [appellant] aanvoert dat het bij het door [geïntimeerde] genoemde bedrag van € 700,- à € 800,- ging om een richtprijs als bedoeld in artikel 7: 752 BW en hij zich beroept op de toepasselijkheid van artikel 7: 752 lid 2 BW - waarvan het rechtsgevolg kan zijn dat het hiervoor bedoelde bedrag met niet meer dan 10% mag worden overschreden - ligt het op zijn weg te bewijzen dat [geïntimeerde] voor het door haar genoemde bedrag alle in rechtsoverweging 3.7 genoemde werkzaamheden zou verrichten, met uitzondering van het aanbrengen van een elektrische groep voor de vaatwasser en het frezen van een leiding in de vloer over een lengte van circa 1 meter, en dat de partijen de laatstgenoemde werkzaamheden pas zijn overeengekomen toen [geïntimeerde] al begonnen was. 3.9 Indien [appellant] in dat bewijs slaagt, zal de stelling van [geïntimeerde], dat zij heeft gewaarschuwd dat het veel duurder zou worden, als niet relevant worden gepasseerd. De door [geïntimeerde] gestelde waarschuwing heeft immers betrekking op meer en andere extra werkzaamheden dan vaststaan, wanneer [appellant] slaagt in het bewijs dat alleen bij het aanbrengen van een elektrische groep voor de vaatwasser en het frezen van een leiding in de vloer sprake was van meerwerk. 3.10 Het verweer van [appellant] dat het door [geïntimeerde] gefactureerde bedrag niet redelijk was, zal worden besproken, wanneer [appellant] niet slaagt in het aan hem opgedragen bewijs. 3.11 Het betoog van [appellant] met betrekking tot de door hem gestelde schade kan niet tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] leiden, maar zou hooguit tot opschorting van de betalingsverplichting van [appellant], voor zover die nog bestaat, kunnen leiden. Het hof overweegt als volgt. 3.12 [appellant] heeft ingevolge het bepaalde in artikel 7: 758 lid 3 BW geen opschortingsrecht, zover hij zich beroept op gebreken die hij op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Dat geldt voor alle door [appellant] gestelde gebreken, met uitzondering van de volgens hem onjuist aangebrachte koppeling ten gevolge waarvan zich nadien een lekkage zou hebben voorgedaan. Gelet op de datering van de door [appellant] overgelegde factuur van [loodgieter] met betrekking tot de reparatie, neemt het hof aan dat de door [appellant] gestelde lekkage vóór 20 november 2005 is opgetreden. Dat betekent dat [appellant] niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek had ontdekt bij [geïntimeerde] ter zake heeft geprotesteerd, zoals [geïntimeerde] ook heeft aangevoerd, en daarom geen beroep meer kan doen op het door hem gestelde gebrek. [appellant] heeft de lekkage (en de in verband daarmee uitgevoerde reparatie) immers pas bij de onder 2.4 genoemde brief van 24 december 2005 aan [geïntimeerde] gemeld. 3.13 Nog daargelaten dat [geïntimeerde] de door [appellant] gestelde termijnoverschrijding gemotiveerd heeft betwist, kan deze, indien deze zou vaststaan, niet tot de conclusie leiden dat, zoals [appellant] stelt, sprake is van schuldeisersverzuim, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat [appellant] [geïntimeerde] ter zake in gebreke heeft gesteld. 3.14 Verder zal iedere beslissing worden aangehouden. 4 De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het door de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel) tussen de partijen gewezen vonnis van 2 augustus 2006; laat [appellant] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de door [geïntimeerde] genoemde prijs van € 700,- à € 800,- betrekking had op alle uiteindelijk door haar verrichte werkzaamheden en geleverde materialen, met uitzondering van het aanbrengen van een elektrische groep voor de vaatwasser en het frezen van een leiding in de vloer over een lengte van circa 1 meter, en dat die laatste werkzaamheden pas zijn overeengekomen toen [geïntimeerde] al was gestart met zijn werkzaamheden; bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr I.A. Katz-Soeterboek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader te bepalen datum en tijdstip; bepaalt dat de partijen hun verhinderdagen en die van de advocaten in de maanden juli, augustus en september 2008 zullen opgeven op de rolzitting van 1 juli 2008, ambtshalve peremptoir, waarna dag en uur van de getuigenverhoren (ook indien voormelde opgave van een of meer van de partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en dan in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend; bepaalt dat voor deze zitting in beginsel één dagdeel van maximaal 2,5 uur beschikbaar is en dat de partijen zich erop moeten voorbereiden dat aan het einde van deze zitting een datum voor een nieuwe zitting zal worden bepaald voor voortzetting (of tegen)getuigenverhoor; bepaalt dat de partijen in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld; bepaalt dat [appellant] het aantal, de namen en de woonplaats van de door hem voor te brengen getuigen uiterlijk een week voor de zitting dient op te geven, ambtshalve peremptoir, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de wederpartij; houdt verder iedere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. Katz-Soeterboek, Duitemeijer en De Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2008.